Frederick de Wit, kaart van Holland (fragment) (Allard Pierson, KZL XI A 8)

Dissertaties Historische Kartografie / Theses History of Cartography

George Carhart
Frederick de Wit

Frederick de Wit and the first ‘Concise Reference Atlas’: A reexamination of the Amsterdam map, print and art seller’s life, work and contribution to the distribution of cartographic knowledge during the second half of the 17th and early 18th centuries

Diss. Passau 11 februari 2011

Terug naar overzicht dissertaties / Back to overview PhD-theses


Nederlandse samenvatting van de handelsuitgave

Frederick de Wit en de eerste ‘Beknopte Handatlas’ (2016)

Een nieuw onderzoek naar het leven en werk van de Amsterdamse handelaar in landkaarten, prenten en kunst in de tweede helft van de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw en zijn bijdrage aan de verspreiding van de kennis van de cartografie.

De Amsterdamse firma van Frederick de Wit (1629/30-1706) handelde ‘In de Witte Paskaert’ van 1654 tot 1710 in kunst, drukwerk en kaarten. Het ging daarbij om allerhande drukwerk van afbeeldingen van insecten en Bijbelse onderwerpen tot technische tekeningen en wandkaarten. Verder is weinig bekend over De Wit en zijn prestaties als uitgever, zij het, dat hij één van de meest succesvolle uitgevers was in Amsterdam in de laatste helft van de zeventiende eeuw. De beschrijvingen van zijn leven en werken zijn in aantal verrassend gering, hoewel de cartografische publicaties van zijn bedrijf in Europa zo zeer bekend waren, dat zij bijna honderd jaar later nog steeds onder de naam De Wit werden uitgegeven, nadat zijn firma in 1710 de deuren had gesloten. De drukplaten van de firma De Wit vormden de basisvoorraad van de kunsthandel en drukkerij van Pieter van der Aa (c.1680-1733) en van de kaartenuitgeverij van Pieter Mortier, later Covens & Mortier (1685-1866). Bovendien veranderden andere firma’s, zoals die van Reinier en Joshua Ottens, het impressum op de drukplaten, die zij gekocht hadden, om aan te geven dat die van De Wit geweest waren. De kaarten van De Wit werden vaak gekopieerd in de Nederlanden, zoals door Nicolaes Visscher I en de familie Danckerts. Ook andere uitgevers buiten Nederland hebben de kaarten van De Wit gekopieerd. Veel kaarten van de uitgever David Funk (1662-1709) uit Augsburg waren directe kopieën. Johann B. Homann (1664-1724) kopieerde ook veel kaarten van De Wit voor zijn vroege atlassen. Zelfs een aantal van Matthäus Seutter’s (1678-1757) eerste kaarten waren óf directe kopieën van De Wit óf kopieën van kaarten, die Homann al van De Wit had gekopieerd.
Mijn dissertatie heeft als doel, aan te tonen dat Frederick de Wit, als enig eigenaar van zijn bedrijf, niet alleen een doorgeefluik van kaarten is geweest maar ook vernieuwingen doorvoerde op het gebied van de commerciële cartografie. Zijn kaarten en in het bijzonder de productie van zijn atlassen hebben de manier veranderd waarop atlassen door de consument in de tweede helft van de zeventiende eeuw werden gebruikt; een verandering die nog heden ten dage merkbaar is bij het uitgeven van atlassen.

Titelpagina van De Wits Atlas (Allard Pierson, coll. Van Loon, O-02a)

Frederick de Wit produceerde de eerste beknopte handatlas en bracht deze vervolgens met succes op de markt. Ik toon aan dat de cartografische productie van De Wit één van de sleutelfactoren is, die de vroege Nederlandse cartografische periode (c. 1550- c.1675) verbindt met de latere jaren van de Nederlandse commerciële cartografie en de Europese atlas productie in de achttiende eeuw. Verder toon ik aan dat de kaarten en atlassen van De Wit veel nauwkeuriger te dateren zijn dan tot nu toe werd aangenomen. Aan het slot voeg ik een nieuwe uitleg toe tot beter begrip van de biografie van De Wit.
Het succes van De Wit als uitgever van kaarten komt voort uit de dominante positie die cartografische uitgevers voordien in Nederland al hadden. Al in de laatste helft van de zestiende eeuw overschaduwde de snel expanderende Nederlandse drukindustrie de productie in Italië en Duitsland. De manier waarop kaarten werden gepresenteerd, werd door geleerden als Abraham Ortelius (1527-1598) en Gerard Mercator (1512-1598) en de uitgever Gerard de Jode (1508?-1591) op dramatische wijze veranderd. De Nederlanders verloren hun greep op de kaartenmarkt ook niet toen aan het begin van de zeventiende eeuw het centrum van de Nederlandse grafische industrie en dus ook de in meerderheid protestantse kaartuitgevers zich van Antwerpen naar Amsterdam verplaatsten. Dit werd veroorzaakt door de Spaanse bezetting van Vlaanderen en de Zuidelijke Provincies. Na deze verschuiving van het zwaartepunt van de drukindustrie, verstevigden onder andere de ondernemingen van Hondius-Janssonius en Blaeu hun greep op de atlasmarkt, waarbij zij steeds grotere en meer luxueuze atlassen produceerden, die ook steeds meer kaarten bevatten. Er waren meer kaartuitgevers in de Nederlanden dan deze genoemde bedrijven, maar zij gingen als eersten voorop in deze bedrijfstak. De lengte van de lijst van kaartmakers en van hen, die zich bezig hielden met de productie gedurende de eerste helft van de zeventiende eeuw, was aanzienlijk. Ik noem slechts Cornelis Claesz. (c.1550?-1609), Pieter van den Keere (1571- ná 1646) en Claes Jansz. Visscher (1587-1652). Zij hadden allen hun aandeel in de overheersing van de Nederlanders in de commerciële cartografie. En in deze tijd van dominantie werd Frederick de Wit (1629/30-1706) geboren.
Frederick (Frederick Hendriksz.) de Wit werd in een protestantse familie geboren in 1629/30, in Gouda, een kleine stad in de provincie Holland, één van de zeven verenigde provincies van de Nederlanden. Hij zou later kunst, prenten en kaarten gaan verkopen in Amsterdam. Zijn vader Hendrick Fredericksz. (1608-29 juli 1668) was hechtmaeker (maker van handvatten voor messen) in Amsterdam en zijn moeder Neelijn Joosten (vóór 1658 geboren) was de dochter van een koopman in Gouda. Na zijn verhuizing naar Amsterdam in de late jaren van 1640, gebruikte hij zijn vaders naam Hendricksz. niet meer maar maar ging hij De Wit als familienaam gebruiken. Na het opstarten van zijn bedrijf in de periode 1650-1652 in de Kalverstraat als de ‘In de Drie Crabben’, veranderde hij de naam in c.1655 in ‘In De Witte Paskaert’. De Wit trouwde op 29 augustus 1661 met Maria van der Way (1632-1711), de dochter van een rijke en katholieke buurman, koopman in Amsterdam. Vanaf c.1648 tot zijn dood, eind juli 1706 woonde en werkte Frederick de Wit in Amsterdam. Zijn vrouw en één zoon, Franciscus Xaverius (1666-1727) overleefden hem. Maria zette het bedrijf voort na de dood van Frederick, maar sloot uiteindelijk de deuren, toen duidelijk werd dat Franciscus Xaverius geen interesse toonde om het bedrijf voort te zetten, ook al omdat hij zelf als zakenman met succes in stokvis handelde.
Zoals ook in het geval van veel van De Wit’s voorgangers, verdwenen de kaarten en prenten die zijn bedrijf had uitgegeven, niet eenvoudigweg van het toneel; de gedrukte voorraad en de drukplaten werden geveild. Op 25 maart en 1 april werd de veiling in de Amsterdamsche Courant met een advertentie aangekondigd: de weduwe De Wit zou op 11 april alle geografische- en kunstplaten in voorraad verkopen en de winkel en het huis zouden dan eveneens worden verkocht.
Omdat er geen bescheiden van de veiling zelf bewaard zijn gebleven, is er weinig bekend over wie er aanwezig waren en wie wat zou hebben gekocht. Toch krijgen wij inzicht in wie wat ter veiling kocht, omdat dat blijkt uit latere aankondigingen van het bezit daarvan of uit de latere publicatie van kaarten, prenten en andere afbeeldingen die aan De Wit hadden toebehoord. Het merendeel van de atlaskaarten kwam in het bezit van Pieter Mortier (1661-1711), die zijn naam op de platen toevoegde en doorging met de verkoop van De Wit’s atlassen en losse kaarten onder diens naam. Wij weten dat Pieter van der Aa de stadsgezichten kocht, en ze daarom via een advertentie te koop kon aanbieden. Louis Renard kocht de zeekaarten van De Wit en begon die onder zijn eigen naam te verkopen. Van Eeghen vermeldt dat Petrus Schenk ook op de veiling kan hebben gekocht omdat er een notarieel document bestaat, waaruit blijkt dat er notariële volmacht werd verstrekt voor de aankoop van items van de Weduwe en erfgenamen van Frederick de Wit. Of Schenk überhaupt iets gekocht heeft en zo ja wat, blijft onduidelijk, aangezien geen enkele atlaskaart of stadsgezicht in zijn bezit is overgegaan. De kunstprenten en koperplaten, die deel uitmaakten van het veilingmateriaal lijken van de markt te zijn verdwenen. Misschien zijn zij alleen maar als schroot en afval verkocht en niet verkocht aan een kunst- en prenthandelaar.

Hernieuwd onderzoek van al vroeger bekende of nieuw gevonden officiële documenten stelde ons in staat een betere kijk te krijgen op Frederick de Wit en zijn leven. Vastgesteld wordt dat slechts één handelaar in kunst, prenten en kaarten met de naam Frederick de Wit in Amsterdam werkzaam was in de zeventiende en achttiende eeuw. Dit feit vindt nog steeds geen geloof op basis van oude en veel minder betrouwbare biografische bonnen uit de negentiende eeuw, alhoewel Isabella van Eeghen in haar artikel Frederick de Wit, Amsterdams uitgever (gepubliceerd in 1990), met de mythe van een hele dynastie van prenten en kaarten uitgevers De Wit, afdoende heeft afgerekend. Bovendien behoorde De Wit tot de Lutherse en niet tot de Katholieke kerk, zoals men vroeger meende. Deze mening is ontstaan omdat niet alle beschikbare officiële documentatie met betrekking tot De Wit en zijn familie is onderzocht en op tafel is gekomen. Bovendien zijn bewijsstukken, die al eerder beschikbaar waren, foutief geïnterpreteerd.
De Wit was overigens méér dan alleen een succesrijke kaart- en prenthandelaar in Amsterdam; hij was internationaal bekend en beschikte over handelscontacten buiten de Nederlanden. Zijn kaarten en atlassen werden in heel Europa verkocht. Zijn naam bleef ook tot ver na zijn dood een gangbare naam op het gebied van geografie en cartografie. Een feit, dat duidelijk maakt dat de Nederlandse overmacht in de commerciële kaarthandel nog voortduurde.

In het laatste kwart van de zestiende eeuw vond een dramatische verandering plaats in de manier, waarop kaarten werden verkocht. Omdat zij de behoefte aan nieuwe en moderne kaarten van de wereld in één boekdeel in folio formaat inzagen, begonnen de Vlaamse kaartmakers Gerard Mercator (1512-1594) en Abraham Ortelius (1527-1598) de publicatie van nieuwe kaarten van alle landen van de wereld voor te bereiden. Het is niet geheel duidelijk, wie als eerste met het idee kwam, maar de atlas van Ortelius, getiteld Theatrum Orbis Terrarum (Antwerpen, 1570), werd als eerste van de nieuwe cartografische werken, gepubliceerd. Mercator’s Tabulae Geographicae werden pas in 1585 uitgegeven.
De atlassen van Mercator en Ortelius hadden dezelfde vorm. Het waren boeken met kaarten in standaard –folio- formaat en dus alleen bruikbaar door toepassing van een per kaart variabele schaal. Verder werden de kaarten in beide atlassen vergezeld van een tekst, die het deel van de wereld beschreef, dat op de kaart voorkwam. Het Theatrum veranderde de publicatiemethode van kaarten. De kaarten werden nu gedrukt op een heel folio blad, zodat zelfs de kaarten van de werelddelen voldoende leesbaar detail konden bevatten. Bovendien leverden de aanwezige regionale kaarten nog aanvullende detail informatie.
De inhoud van de nieuwe atlassen werd nu bepaald door de uitgever en niet meer door de grillen van de klant. De atlas van Ortelius was een encyclopedische atlas omdat hij niet alleen kaarten bevatte maar ook een ondersteunende beschrijvende tekst voor iedere in de atlas afgebeelde kaart. In tegenstelling tot de vroegere ‘Geografiëen’ ondersteunde niet de kaart de tekst, maar omgekeerd de tekst de kaart, die daarmee in de uitgave op de voorgrond werd geplaatst.

Tegen het begin van de zeventiende eeuw had deze nieuwe vorm van een kaartenboek of ‘Atlas’ zoals het bekend geworden was, de academische wereld als in storm veroverd; het woord was ontleend aan de Atlas sive Cosmographicæ meditationes de fabrica mundi et fabricati figura, de titel van de cosmografie van de Mercator editie uit 1595. Uitgaven van het Theatrum en later edities van Mercator’s Atlas (Mercator-Hondius Atlas) uitgegeven door Jodocus Hondius (1563-1612) werden in meerdere talen gepubliceerd, wat ze nog universeler maakte. De academische wereld in Europa keek nu naar de Nederlanden als zij een atlas nodig had. Tegen de tijd dat in 1641 de laatste uitgave van het Theatrum Orbis Terrarum werd gedrukt, waren er niet minder dan veertig edities in zeven talen verschenen, getuigend van het brede commerciële succes.
Mercator’s atlas was de enige, die de eerste jaren van de zeventiende eeuw overleefde om zo een voorloper te worden van een atlas, die langer dan een eeuw gedrukt zou worden. Dit betekende niet dat al zijn koperplaten tot die datum gebruikt zouden worden, maar dat die platen de hoeksteen zouden vormen voor een drukkersdynastie, die vijf generaties zou omspannen. Van het hoogste belang was de verkoop van de drukplaten in 1604 aan de Amsterdamse uitgever Cornelis Claesz. (c.1550-1609). Het was deze set, die na het overlijden van Claesz. in 1609 en de daaropvolgende aankoop door Jodocus Hondius (1563-1612), het fundament zou leggen voor de lange levensduur van Mercator’s werk.
De godsdienstoorlogen aan het einde van de zestiende eeuw en de Dertigjarige Oorlog (1618-1648), liet de meeste – hoofdzakelijk protestantse – graveurs en drukkers van Antwerpen naar Amsterdam verhuizen en kort na 1600 was Amsterdam tot het nieuwe centrum voor de Europese commerciële drukindustrie uitgegroeid. De Mercator-Hondius atlas ging vervolgens over in de handen van zoon Jodocus Hondius Jr. (1593-1629) en daarna naar Henricus Hondius (1596/97-1651), de broer van Jodocus Jr. In 1638 nam Johannes Janssonius (1588-1664), de zwager van Henricus, die met hem had samengewerkt, de zaak over. Overigens was deze atlas natuurlijk niet de enige atlas, die toentertijd in Amsterdam werd uitgegeven. In 1630 begon de Amsterdamse uitgever Willem Jansz. Blaeu met de voorbereidingen voor zijn eigen encyclopedische atlas. Dit zou de start worden van een dertig jaar durende concurrentie tussen de twee bedrijven, waarin beide firma’s al maar grotere en grotere atlassen in meerdere delen zouden uitgeven, steeds met historische en nautische secties. Rond 1660, omvatten hun atlassen bijna zeshonderd kaarten in elf banden.
Historici bevestigen dat de firma’s van Blaeu en Janssonius de atlas markt in Amsterdam en in het grootste gedeelte van Europa hebben beheerst tot ver in de tweede helft van de zeventiende eeuw. Hun monumentale werken worden beschreven als eerste klas voorbeelden van de Nederlandse commerciële cartografie; het is daarom geen wonder dat de bijna gelijktijdige ondergang van beide bedrijven in 1694 en 1695 respectievelijk, het einde aankondigde van de Nederlandse hegemonie in het drukken en uitgeven van kaarten op commerciële basis in Europa.
In het algemeen wordt gesteld dat de door de Staat ondersteunde, zich uitbreidende cartografie in het Frankrijk van Lodewijk XIV (1638-1715) en Jean-Baptiste Colbert (1619-1683), niet alleen de Franse cartografen, maar ook de Franse commerciële uitgevers van kaarten op de eerste plaats van de Europese markt voor kaarten en atlassen bracht. Deze conventionele wijsheid is echter niet vlekkeloos. Het is zeker waar voor waar het de Franse cartografen, hun cartografische kennis en de kaarten, die zij tekenden, aangaat. Het gaat echter niet op voor zo ver het de Franse commerciële kaartuitgevers betreft. De Nederlandse hegemonie en zeker die van de Amsterdamse kaartuitgevers, leed niet onder de steeds maar toenemende kennis en bekwaamheid van de Franse, door de Staat ondersteunde cartografen en de drukkerijen, die hun kaarten publiceerden. Het duurt tot het tweede kwart van de achttiende eeuw voor wij kunnen vaststellen dat kaart- en atlasuitgevers als Gilles Robert de Vaugongdy (1696-1766) met zijn Atlas Universel (1757) echt inbreuk gingen maken op de Nederlands greep op de commerciële kaartenmarkt. Het zelfde geldt voor de commerciële kaartuitgevers in zowel Groot-Brittannië als Duitsland. Onder meer commerciële kaartuitgevers in Amsterdam als Frederick de Wit, de Visschers en de Danckertsen, erfden de hegemonie over de Europese kaartenmarkt, die was verkregen door de eerdere Nederlandse bedrijven gedurende het begin van de eeuw. Zij vergrootten die nog en gaven die hegemonie weer door aan de Nederlandse kaartuitgevers van de achttiende eeuw.
Vanaf de jaren 1670 begon een nieuw type commercieel geproduceerde atlas de markt in Europa over te nemen. De firma’s van Frederick de Wit en Nicolaes Visscher en daarna Justus Danckerts (1635-1701) begonnen het gat te vullen dat was ontstaan door de steeds duurder wordende, uit vele banden bestaande atlassen, die werden verkocht door de firma’s Blaeu en Janssonius. De monumentale atlassen van zowel Blaeu als Janssonius waren al sinds de 1660’er jaren niet langer de geleerde werken van weleer; zowel de teksten als de kaarten waren tien jaar lang niet meer verbeterd of opnieuw uitgegeven. Bovendien waren zij met prijzen van 350 Gulden (c. € 2.700 or $ 4.100 heden ten dage) voor een zwart-wit exemplaar en 450 Gulden ( c.€3.500 of $5.300 nu) voor een gekleurd exemplaar, alleen nog maar betaalbaar voor de rijke patriciërs. De concurrentie tussen Blaeu en Janssonius beperkte uiteindelijk hun markt tot een klein, zij het rijk, marktsegment.
De normale geleerde en de opleidingsinstituten konden zich zulke dure atlassen niet meer permitteren, dus richtten zij zich tot de kleinere en nieuwere cartografische uitgevers om aan hun behoefte aan een handatlas te voldoen. In deze markt begon Frederick de Wit met een nieuwe en compacte handatlas. Met zijn eerste in c.1660 gepubliceerde atlas begon een trend in de uitgeverij, die de Nederlandse hegemonie op de Europese kaarten markt tot ruim in de volgende eeuw zou veilig stellen. Een atlas was niet langer een grote en erg dure boekband met kaarten en tekst; nu was het een beknopt en handzaam boek, dat alleen kaarten bevatte en tussen de zeven en twintig Gulden kostte (€47 tot €70 of $160 tot $240 nu).

Begrijpende waarom Frederick de Wit een atlas ging produceren zonder tekst en met slechts een beperkt aantal kaarten, stelde ons in staat in te zien dat er een duidelijk verschil zit tussen het encyclopedische product, dat Blaeu en Janssonius verkochten en de beknopte atlas die de atlasuitgevers in de tweede helft van de zeventiende eeuw op de markt brachten. De kostbare encyclopedische atlas, uit meerdere delen bestaande, met honderden bladzijden tekst, beantwoordde niet langer aan de behoefte naar een atlas, waarin je iets snel kon opzoeken. Om aan die behoefte van de nieuwe markt te voldoen, begon De Wit met een atlas in klein-folio formaat zonder tekst, een concept, dat snel werd overgenomen door onder andere Visscher en Danckerts. De differentiatie tussen de encyclopedische atlas en de beknopte handatlas laat ons zien, dat ten gevolge van het commerciële succes van De Wit’s nieuwe en beknopte referentie atlas, hij daarmee een belangrijke verandering in de atlas productie van de zeventiende eeuw tot stand bracht. Door tot deze vaststelling te komen, zien wij ook dat de Nederlandse hegemonie op de Europese atlas markt niet eindigde met het wegvallen van de firma’s van Blaeu en Janssonius in 1694 en 1695, maar tot ruim in de achttiende eeuw van kracht bleef. De verandering in atlas vorm, zoals die in de zeventiende eeuw werd ingevoerd, is nog steeds herkenbaar in de manier, waarop wij vandaag de dag atlassen produceren.

Over de oorzaak van de lange levensduur die de reputatie van De Wit bleek te hebben, kan slechts worden gespeculeerd. Het is duidelijk, zoals uit de vaststelling door Hübner blijkt, ‘denn es ist weltkündig dasz die Wittischen Charten seit einigen Jahren mit groszem Fleisse sind revidiert worden,’ dat de kaarten van De Wit beschouwd werden als zijnde up-to-date en van goede kwaliteit. Maar omdat andere uitgevers, zoals Nicolaes Visscher II, die ook de oude kaarten van zijn grootvader en vader had vervangen door nieuwere, hetzelfde deden, kunnen kwaliteit en nauwkeurigheid van de kaarten van De Wit niet de enige reden zijn dat zijn naam nog jaren na zijn dood werd gebruikt. Ik denk, dat het aannemelijk is dat De Wit zo’n groot netwerk had, omdat zijn kaarten gewoon beter bekend waren dan die van de concurrentie. Het is verbazingwekkend hoeveel van zijn atlassen er in heel Europa nog zijn; bijna iedere Europese staatsbibliotheek, staatsarchief of universiteitsbibliotheek heeft één of meer De Wit atlassen in de collectie. Veel van deze atlassen kwamen in deze instituten door nieuwe aankoop ten tijde van hun publicatie of via de originele zeventiende en achttiende eeuwse eigenaren. Exemplaren werden aangeschaft door kloosters, universiteiten of andere educatieve instellingen om als referentie materiaal te dienen. De adel voegde exemplaren toe aan zijn bibliotheken. Kooplieden en staatslieden kochten ze ter referentie of als status symbolen. Het aantal nog bestaande exemplaren van De Wit’s atlassen gaat ver uit boven de overgebleven aantallen, die door zijn concurrenten zijn gemaakt. Duidelijk wordt dat Frederick de Wit niet alleen de Nederlandse kaartenmarkt van de zeventiende eeuw en de academische wereld waarin hij werkte, beïnvloedde, maar ook de markten van Engeland en de rest van het vasteland en dat tot ver in de achttiende eeuw.

Tot voor kort ging de academische wereld van de historische cartografie er van uit dat de atlassen van De Wit tot de composiet-atlassen behoren. De atlassen van De Wit werden als composiet atlassen behandeld omdat zij tot nu toe niet uitgebreid zijn onderzocht en ook niet in grote aantallen. Men hoeft slechts een paar van zijn atlassen te bekijken om vast te stellen hoe deze misvatting is ontstaan. Bijvoorbeeld: als wij één van zijn vroege atlassen met 151 kaarten onderzoeken, blijkt dat slechts 51 kaarten bij De Wit werden gedrukt; de andere 100 kaarten komen van de drukkerijen van andere uitgevers. Net als de composiet atlassen van de late zeventiende en achttiende eeuw, lijken de atlassen van De Wit een groot en willekeurig aantal kaarten te bevatten, die door andere kaartmakers zijn uitgegeven. Maar nu voldoen de atlassen van De Wit niet langer aan de definitie van een composiet atlas. De verwarring ontstond, toen De Wit in 1671 een atlas in groot-folio formaat publiceerde met regionale kaarten. Tot die datum had hij alleen een atlas in klein-folio uitgegeven in drie types; één, geheel zonder regionale kaarten, gebruikmakend van zijn eigen kaarten of van kaarten, waarvan hij de drukplaten in eigendom had; een regionale atlas van de Zeventien Provinciën van de Nederlanden; en een combinatie van de twee. Kort na 1671 begon De Wit met de productie van een atlas met een honderdtal kaarten, waaronder ook regionale kaarten van andere Europese naties: Spanje, Frankrijk, Duitsland en Italië. In zijn vroege atlassen waren deze regionale kaarten niet van hem zelf, maar afdrukken, gekocht van andere kaartuitgevers. Alleen daarom al, kan één alleenstaand exemplaar van een grote De Wit atlas, gepubliceerd tussen 1671 en c.1695, ten onrechte worden beschouwd als te voldoen aan de definitie van een composiet atlas. Slechts als meerdere exemplaren worden vergeleken, blijken zij niet langer aan de definitie van een composiet atlas te voldoen.

De grotere atlassen van De Wit, met regionale kaarten hebben, net als al zijn atlassen met uitzondering van de allervroegsten, een gedrukte index van alle kaarten, die in de atlas voorkomen. De oplage van zo’n index was misschien dertig of veertig stuks per keer. Hoewel er per index oplage enkele verschillen zitten in de volgorde, waarin de kaarten worden vermeld, is toch duidelijk dat de inhoud van de atlas de index volgde en niet dat de index werd gedrukt als resultaat van de inhoud van de atlas. Wat verder nog de stelling ondersteunt, dat De Wit’s atlassen ‘Atlassen’ waren en niet ‘Verzamelaars of verzamel-atlassen’ is, dat hij weliswaar afdrukken gebruikt van kaarten, die door andere uitgevers gedrukt waren, maar er toch geen sprake is van een lukrake keuze van de kaarten. Bij voorbeeld, de eerste regionale kaart in zijn atlas is die van Andalusië van Janssonius, die hij zonder uitzondering van 1671 tot 1689 gebruikt, waarna hij die kaart vervangt door zijn eigen kaart. De samenstelling van De Wit’s atlassen, binnen de beperkingen van de regionale kaarten waartoe hij toegang had, blijkt uit twee vroege voorbeelden van zijn grote atlas, gepubliceerd tussen 1666 en 1671: één in het bezit van de Staatsbibliothek in Berlijn en één in de Belgische Koninklijke Bibliotheek in Brussel. Beide atlassen hebben een gedrukte index, conform de kaarten in de atlas. Hoewel deze twee atlassen de hoogste aantallen kaarten van andere uitgevers bevatten, laten hun indices zien, dat zij niet op basis van de grillen van de klant samengesteld zijn. De grootste verandering in de opsomming in de index komt niet voort uit lukrake veranderingen van de inhoud, maar wordt veroorzaakt doordat De Wit eigen kaarten van een bepaalde regio uitgeeft. In 1671 had hij de zes regionale kaarten van Groot Brittannië door Janssonius, die hij voordien in zijn grote atlas gebruikte, vervangen door vier eigen kaarten. Deze trend is ook de volgende jaren te zien; in 1689 had De Wit bijvoorbeeld alle zes regionale kaarten van Janssonius en Blaeu, die hij gebruikte om de delen van Spanje af te beelden, vervangen door slechts vier eigen kaarten. Wat toeval lijkt te zijn in de gedrukte indices, is slechts het verfijnen en veranderen van de inhoud over de periode tussen edities van de atlas van De Wit.

De Wit’s eigen marketing methodes maken het nog moeilijker om zijn atlassen te begrijpen. Er bestaan wel degelijk voorbeelden van De Wit atlassen, die voor een bepaalde klant zijn samengesteld, maar dat zijn geen kaartverkopers atlassen in de ware zin, omdat het allemaal uitgebreidere versies zijn van zijn standaard atlassen. Deze varianten op zijn basis atlassen kunnen in grootte variëren door de toevoeging van slechts twee of drie kaarten van een specifiek gebied, zoals te zien is in de atlas, ergens tussen 1668 en 1671 gekocht door Baron George Guldenstiern (1632-1686), lid van de Raad van State van koningin Christina van Zweden (1626-1689) en kamerheer van koning Karel Gustaaf X van Zweden (1622-1660). Guldenstiern’s atlas laat zien, vanuit welk gezichtspunt een basis atlas van De Wit geïndividualiseerd kon worden, omdat hij drie extra kaarten, Upland, Gothia en Lapland, bevat, gebieden in Zweden, waar Guldenstiern bestuurlijke taken vervulde. Atlassen als deze zijn echter de uitzondering op de regel, daar de atlassen van De Wit in het algemeen zeer consistent zijn.
De consequente keuze van de in de atlassen van De Wit gebruikte kaarten, is niet de enige aanwijzing dat de inhoud van zijn atlassen al was vastgelegd vóór de klant de zaak van De Wit betrad. In tegenstelling tot die van zijn meeste concurrenten hebben veel kaarten van De Wit een in de plaat gegraveerd bladnummer. Zelfs zijn vroegste folio kaarten hebben gegraveerde nummers, een feit dat indicatief is voor een vooraf geplande inhoud en niet voor één, die op aanvraag van de klant willekeurig werd afgesproken. Een ander aspect is dat zelfs als een kaart in een atlas wordt aangetroffen in een volgens het gedrukte nummer onlogische volgorde, wat vaak voorkomt in zijn grotere atlassen, de plaats van de kaart toch overeenkomt met de gedrukte index. Deze kaarten hebben ook een nummer in manuscript, dat overeenkomt met het voor hen in de index opgevoerde nummer.
Verder zijn er aanwijzingen, dat de manuscript nummers zijn aangebracht vóór het binden van de atlas. Voorbeelden van kaarten van De Wit, aangetroffen in atlassen van Nicolaes Visscher I en Danckerts, hebben vaak zowel een nummer, overeenkomstig de De Wit atlas en een tweede nummer, dat overeen komt met de inhoud van de Visscher of Danckerts atlas, waarin zij zijn opgenomen. De kaarten van andere uitgevers die De Wit gebruikte voor zijn atlassen, vertonen ook nummers in manuscript, die passen bij de gedrukte indices, zoals zij in zijn atlassen worden aangetroffen. Deze toevoeging van bladnummers aan de kaarten vóór zij in de atlas werden gebonden, wijst er ook op dat de kaarten, die De Wit produceerde, in een geplande en ordelijke wijze werden genummerd.

Tenslotte zijn de data, zoals zij worden gegeven in de carto-bibliografische werken en artikelen over losse kaarten voor De Wit’s folio kaarten en de verschillende edities van zijn atlassen tamelijk vaag. Zo worden atlassen aangeduid met c.1675, vóór 1688 of ná 1689. Met uitzondering van de datering ná 1689, lijken deze jaartallen tamelijk willekeurig gekozen. De datering ná 1689 slaat op het jaar, dat De Wit een aanvraag indiende voor een privilegie en dat ook kreeg van de Staten van Holland, voor een aantal van zijn kaarten. Hieraan werd een nogal onduidelijke indicatie toegevoegd over wie na zijn dood in 1706 over het gebruik van de drukplaten zou gaan en/of het wijzigen daarvan.
Van Christopher Browne, Pieter Mortier, de familie Ottens, Louis Renard en Danckerts wordt allemaal gedacht dat zij in het bezit zijn geweest van een aantal folio drukplaten van De Wit.

Mijn onderzoek heeft tot nu toe aangetoond dat het dateren van de kaarten en atlassen van De Wit niet zo vaag hoeft te zijn. Door middel van een census van meer dan 62 atlassen van De Wit en het vergelijken van meer dan duizend losse kaarten, die ooit in atlassen waren gebonden, is een beter inzicht in de kaartproductie van De Wit verworven. Dit begrip heeft mij in staat gesteld om te beginnen met het toewijzen van jaartallen of tenminste van meer beperkte periodes aan De Wit’s kaarten en atlassen. Helaas is de methode, die kan worden gebruikt om de data voor de atlassen van De Wit vast te stellen, te lang en te complex om in deze samenvatting in zijn geheel uit de doeken te doen. We kunnen aan de hand van jaartallen en herkenningspunten de atlasproductie van De Wit dateren..
Door een atlas te toetsen aan deze herkenningspunten, wordt het mogelijk een jaartal voor de atlas bij benadering vast te stellen. Blijft te vermelden dat dit voor de inhoud van sommige atlassen niet zal opgaan. Oude voorraad kwam vaak toch terecht in latere atlassen; in een dergelijke situatie dient de laatste datum te worden aangehouden.
Alhoewel in mijn dissertatie de andere kaarten van De Wit en zijn stadsplattegronden en prenten in het kort zijn besproken, spelen zij geen centrale rol in zijn overheersende positie in de Amsterdamse en Europese markt voor atlassen gedurende de laatste helft van de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw; zij worden hier dus niet besproken.

Ter afsluiting: Frederick de Wit was niet alleen maar een drukker van grote aantallen mooi gegraveerde kaarten, hij was de belangrijkste uitgever van atlassen in het laatste deel van de zeventiende eeuw. Zijn nieuwe en goedkope beknopte handatlas werd de meest geliefde handatlas van heel Europa. Het product van De Wit was geen willekeurige composiet atlas, maar een atlas, waarvan de inhoud door de uitgever werd bepaald. Dat product was bedoeld voor een marktsegment, dat niet langer werd bediend door de monumentale en ongelooflijk dure atlassen, die door de oudere cartografische uitgevers op de markt werden gebracht. Zijn naam was een vaste waarde voor de academische wereld tot in de eerste decennia van de achttiende eeuw en zijn kaarten werden nog tot in het begin van de negentiende eeuw onder zijn naam verkocht. Hoewel deze levensduur gedeeltelijk samenhing met het voortgaande gebruik van zijn naam door andere uitgevers, die zijn drukplaten verkregen nadat de firma in 1710 de deuren sloot, is de aanname te rechtvaardigen, dat als zijn zoon Franciscus Xaverius interesse had getoond in cartografie en het drukkersbedrijf, de zaak zou hebben overleefd tot ruim in de achttiende of misschien zelfs tot in de negentiende eeuw.
Door het einde van de uitgeversbedrijven van Blaeu en Janssonius ging de commerciële hegemonie van de Nederlanders in de internationale atlas- en kaartenmarkt niet achteruit, maar bleef bestaan tot ruim in de achttiende eeuw door het ontwikkelen van een grotere internationale markt. Dat vanaf het begin in de vroege jaren van 1660 tot ruim in de achttiende eeuw de dominantie in de internationale commerciële uitgeverij van kaarten door de Nederlanders en Amsterdam bleef voortbestaan, is grotendeels te danken aan Frederick de Wit. De hegemonie van de Nederlandse en speciaal van de Amsterdamse kaartuitgevers werd niet gehinderd door de opkomst in de zeventiende eeuw van de door de regering gesteunde Franse cartografen en de Franse drukkerijen, die kaarten publiceerden. Pas in het tweede kwart van de achttiende eeuw zien wij hoe Duitse, Franse en Engelse commerciële uitgevers van kaarten en atlassen, echt afbreuk doen aan de Nederlandse beheersing van de commerciële kaartenmarkt. Die afbreuk werd veroorzaakt door nationale cartografische activiteiten en niet door een verbeterde distributie binnen de andere Europese markten. Omdat alle naties in Europa hun eigen commerciële kaart- en atlasindustrie ontwikkelden, verloren de Nederlanders hun overheersend aandeel in deze markten.
Frederick de Wit was een invloedrijk zakenman in Amsterdam, die een zodanige status bereikte, dat zijn naam werd genoemd als één van de belangrijkste burgers van de stad. Verder onderzoek van primaire bronnen in Gouda en Amsterdam heeft geleid tot het inzicht dat hij niet katholiek was, zoals voorheen werd aangenomen, maar protestant. De mening, dat hij katholiek was, heeft lang geleid tot foute informatie over de reden van zijn succes. Alhoewel niet van groot belang voor economisch succes in het Amsterdam van de zeventiende eeuw, is het één van de fijne feitelijke puntjes, die altijd door zowel geleerden als kaartmakers zijn geciteerd, omdat het Frederick de Wit op de één of andere manier uniek scheen te maken in het Amsterdam van de zeventiende eeuw. Een feit, dat zelfs als hij katholiek was geweest, niet van invloed zou zijn geweest op zijn succes.

Tenslotte is ook de algemeen gangbare mening, dat zijn kaarten en atlassen slechts met ruime marges te dateren zijn, onterecht. Nader onderzoek van grote aantallen van zijn atlassen, die in het bezit zijn van bibliotheken en archieven in Europa en over de wereld, heeft aangetoond dat de atlassen en kaarten met veel grotere nauwkeurigheid te dateren zijn.
Ik hoop, dat met dit werk en het onderzoek, dat wordt gedaan ter bestudering van de andere kaartmakers en uitgevers uit de tweede helft van de zeventiende eeuw, wij in staat zullen blijken een duidelijker beeld te tekenen van de commerciële cartografie in de Nederlanden en in Europa gedurende de laatste helft van de zeventiende eeuw en het begin van de achttiende eeuw.